Twaalfde-eeuwse basiliek van Midwolda, gesloopt in de eerste helft van de
achttiende eeuw. Naast de kerk de boerderij Nijenhuis, vermoedelijk een voormalig
kloostervoorwerk. De afbeelding dateert uit het midden van de zeventiende eeuw. |
Al met al mogen we veronderstellen dat de ontginning van het
latere Dollardgebied in de tiende eeuw is begonnen. Rond 1200 was het gebied al
grotendeels in cultuur gebracht. De kust en de rivieroevers werden beschermd
door lage dijken en monding van de belangrijkste waterlopen waren voorzien van
eenvoudige sluisjes met kleppen die het vloedwater buitenhielden. Zo lagen er
volgens overleveringen bij Oterdum drie van zulke sluisjes naast elkaar op een
rij, bij Termunten vier of vijf en bij Reide waren zelfs zeven sluizen nodig om
de Ee te overspannen. Delfzijl had drie sluizen, die tegelijkertijd werden
gebruikt.
Getuigenverslagen of documenten uit de tijd van de
ontginningen kennen we niet. De kroniek van het klooster Wittewierum uit de
dertiende eeuw noemt deze streek slechts zijdelings. In de regionale
geschiedschrijving wordt wel eens verwezen naar de kroniek van abt Eiltatus van
het klooster Menterwolde. Maar dit is een geschrift dat pas in 1913 met veel
fantasie door S. Koldijk op papier is gezet.
Wel weten we dat er in het Oldambt toen al onderscheid werd gemaakt tussen de streek rond Termunten (Menterne) en het achterliggende Menterwolde oftewel Mentra Waldmonnans, de streek van de Termunter woldlieden. Emo van Wittewierum vermeldt in elk geval dat er in 1202 een strijd was tussen de bewoners van de kleistreek en de Woldjers. Dit zal ongetwijfeld hebben samengehangen met de ontwatering van het achterland. pipo Oldambt is afgesplitst, volgens Halbertsma van Eemsgo.
Bij het voltooien van de waterstaatswerken heeft het klooster Woldkamp (Campus Sylvae) bij Nieuwolda — dat ook als Montrevalt werd aangeduid — vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld. Dit klooster werd naar verluidt in 1220 gesticht op hetzelfde landgoed waarop ook de basiliek van Midwolda was verrezen. Deze imposante dorpskerk met zijn vier torens — in de volksmond viertoornde kercke — fungeerde als een centrum voor de hele streek. Hier werden de rechtsprekende vergaderingen gehouden, hier werd in 1471 ook het vernieuwde landrecht vastgesteld. De pastoors waren aanzienlijke heerschappen uit bekende families, zoals een zekere Dacho — vermoedelijk een lid van de familie Huninga (Tiacko) — die in 1425 werd benoemd tot proost van Loppersum. Uit Midwolda stamt tevens het oudste gedateerde boekfragment van Nederland. Het gaat om een stukje uit een psalmboek, gedateerd 1318 en geschreven door Wilbrandus de Middewalda. Ook hij stamde vermoedelijk uit een adelijke familie, namelijk de Wibrenda-mannen van Menterwolde.
Het nabijgelegen klooster, dat in 1247 tot de
orde der cisterciënsers toetrad, was echter geen lang leven beschoren: de
nonnen werden wegens nauwe betrekkingen met de monniken overgeplaatst naar
Midwolda, de monniken ontruimden het kloosterterrein in 1299 en verhuisden
naar het Sint Benedictusklooster te Termunten, dat vermoedelijk al zo’n veertig
jaar eerder was gesticht. Waarom het klooster werd opgeheven, is niet helemaal
duidelijk, waarschijnlijk had men te kampen met wateroverlast. De eerste abt
van het nieuwe klooster Termunten, dat bekend kwam te staan onder de naam
Grijzemonniken, was de bovengenoemde Eltatus. Hij werd bijgestaan door broeder
Eppo van Menterwolde, wellicht een telg uit de familie Eppenga.
De abt van het Grijzemonnikenklooster kreeg
vervolgens de leiding van het Termunter Zijlvest, terwijl het kloosterbezit
zich concentreerde op plaatsen die van belang waren voor de waterstaat. Voor
het Reiderland had het premonstratenserklooster van Palmar een vergelijkbare
functie. De rechtdagen vonden op de Reiderzijlen plaats, of ook wel in een van
de nabijgelegen kloosters Oosterreide en Palmar. pipo uithoven
Een goede afwatering was van levensbelang voor de laag
gelegen dorpen in het binnenland. Misschien had ook de strijd tussen de
Folkringers en Gardringers van Menterne, waarvan de kroniek van Wittewierum in
1276 melding maakt, met zulke problemen te maken. In het Wold-Oldambt, met name
in Noordbroek en omgeving, had men enkele jaren daarvoor te kampen met ernstige
wateroverlast. Bij de familie van de Gardringers kunnen we denken aan de
Gaddingehorn, zoals de verdronken dijkstreek bij Termunten later bekend stond,
terwijl de naam Folkringers verband kan houden met een in 1391 genoemde
Folckerdewal in het veengebied. Een aanzienlijke familie uit Midwolda noemde
zich Folpetra (= de mannen van Folcbert). De belangen van de kustbewoners en
die van de kolonisten in het binnenland zullen zeker niet altijd parallel
hebben gelopen. Een niet meer aanwezige schildering in de dom te Münster
vermeldt overigens de naam Smalagonia oftewel ‘het kleine district’,
waarmee mogelijk het Oldambt is bedoeld.
De kolonisten kwamen overwegend uit de Friese kuststreken.
Hun aanwezigheid moet de oorspronkelijke bevolking van het achterland al snel overvleugeld
hebben. De hele streek van Westerlee tot Bellingwolde werd uiteindelijk bij het
Reiderland gerekend, terwijl de naam Vriescheloo de aanwezigheid van Friese
kolonisten in Westerwolde doet vermoeden. Wellicht waren het zelfs de Addinga’s
te Wedde, die zichzelf hoofdelingen in het Reiderland noemden, wier voorouders
leiding aan de kolonisatie hebben gegeven. Bij Nieuweschans zijn in 1999 twee
steenhuizen van het verdronken dorp Houwingaham
opgegraven. De dorpsheer Nonna Uwinga was in 1325 één van de leidende mensen in
het Reiderland; misschien heeft het dorp zijn naam te danken aan deze familie (*Uwinga-ham).
Soortgelijke steenhuizen werden onder andere blootgelegd in Zuidbroek,
Midwolda, Winschoten, Vriescheloo, Bellingwolde en Wymeer.
Alleen al in het Oldambt zijn ongeveer honderd steenhuizen gelokaliseerd.
Belangrijke borgen die ook een militaire betekenis hadden, waren te vinden in
Zuidbroek, Lutke-Termunten, Reide, Nesserland, Wilgum, Berum, Ockeweer, Wynham
en Wynedaham. Zij werden bewoond door de leden van de belangrijkste families,
zoals Eppenga, Haykinga, Herwarda, Imeckna, Walberta en Wibrenda. In de
veertiende eeuw duiken daarnaast nog andere namen op, bijvoorbeeld Gockinga,
Houwerda, Huninga, Memminga, Nonninga, Popinga, Rewinga, Sanninge, Sibinga,
Synada, Tiadekena, Tiddinga en Wynelde. De leden van deze families waren vaak
onderling verwant en hun voorouders maakten hier ongetwijfeld al eeuwenlang de
dienst uit.
…pipo
In Westerwolde bezat de bisschop uitsluitend wereldlijke
macht, die omstreeks 1370 in handen kwam van de familie Addinga. Maar eveneens
vanuit Oost-Friesland lieten zijn medestanders hun invloed gelden. Zo
beweerden de nakomelingen van Hiske Abdena, de proost van Emden,
klaarblijkelijk dat zij bepaalde rechten konden laten gelden op de kerk van
Midwolda. Het verhaal ging tenminste dat Hiske’s dochter Reinste, gehuwd met
Hayo Addinga, het kerkgebouw in 1411 op haar eigen kosten had laten voorzien
van vier slanke torens. De torens waren weliswaar aanmerkelijk ouder, maar het
verhaal diende — zoals we zullen zien — waarschijnlijk om oudere aanspraken te
staven. De Addinga’s erfden op hun beurt wellicht de bisschoppelijke rechten in
Oosterreide. Nog in 1470 bezaten ze hier landerijen die oorspronkelijk bij de
borg hoorden.
pipo corvey vier kerken, bhv onstwedde, 1474 naar addinga;
voogdij winschoten