Muntendam is omstreeks de dertiende eeuw ontstaan als een nederzetting langs
het riviertje de Munte oftewel de Oude Ae. Dit riviertje ontsprong
achter Wildervank en mondde uit bij Termunten. Kleinere schepen konden vanaf
Termunten doorvaren tot Muntendam. Het dorp wordt voor het eerst genoemd in 1391. Het ontleent
zijn naam aan een dam in de rivier. Deze Hoge Dam (nu Bredeweg) diende
vooral om de wateroverlast in de lager gelegen streken te beperken. Hij verbond
de zandhoogte van Muntendam met een veendijk bij Meeden.
De oudste nederzetting lag
vermoedelijk noordelijker: bij de NAM-lokatie in de Tussenklappenpolder. Hier
bevond zich een streekdorpje langs de Edeweg (nu Legeweg). Deze weg liep via
een de Lutteke Brug (1451) naar het oosten in de richting van Meeden. Ede
of eide is een oud woord voor veen. Waarschijnlijk stond hier ook een
kerk of kapel. Nog in 1500 had Muntendam twee geestelijken, waarschijnlijk een
pastoor en een kapelaan.De boerderijen van Tussenklappen stonden verder naar
het oosten. Hier bevond zich de hoofdweg van Groningen naar Westfalen, die via
Zuidbroek en Muntendam naar Meeden liep. Doordat de ondergrond ging inklinken,
kreeg men hier te maken met wateroverlast. De boerderijen werden daarom
verplaatst, zodat ze weer hoog en droog op het veen kwamen te liggen. Eén van
deze boerderijen was de Kloosterplaats (Tussenklappen WZ 18), eigendom van het
Grijzemonnikenklooster in Termunten. Het middeleeuwse woonhuis is pas in de
achttiende eeuw afgebroken. Na de doorbraak van de Dollard omstreeks 1475 werd
dit laag gelegen gebied geleidelijk verlaten. De Muntendammers moesten zich
voortaan naar Zuidbroek begeven als ze naar de kerk wilden.
De huidige dorpskern van Muntendam lag als een eiland
midden in het veen. De oudste boerderijtjes stonden waarschijnlijk langs de
Middenweg, dicht bij het riviertje (polder De Wiede). De vruchtbare weilanden
langs de Ae strekten zich uit tot aan Wildervank. Het rivierdal werd omringd
door een veendijk (de Rimpe), die moest voorkomen dat het water over de velden
stroomde. Soms was er echter geen houden aan. Daarom maakte één van de
bewoners in 1411 een gat in de Hoge Dam, waardoor het water alsnog weg kon wegstromen.
Dit had weer tot gevolg dat er een oorlogje dreigde, omdat alle landerijen tot
aan Midwolda onder water liepen.
Later werden de meeste boerderijen verplaatst naar de
Bovenweg en het Loeg, waar het meeste akkerland lag. Het landschap zag er toen
nog heel anders uit dan tegenwoordig: er waren veel bosjes en houtwalletjes. In
de polder De Wiede werd vermoedelijk al in de middeleeuwen ijzeroer gedolven.
Enkele opgehoopte grondbulten herinneren daar nog aan.
In
de zestiende eeuw namen de bewoners de ontginning van het hoogveen langs de Ae
ter hand. Muntendam voerde al in 1584 turf uit naar zee. In 1637 werd
Muntendammerdiep gegraven, dat het dorp verbond met het nieuwgegraven
Winschoterdiep naar Groningen. Later werd het doorgetrokken tot Meeden. Het
laagveen in de polder De Wiede liet men ongemoeid. Hier lagen nog in 1711 een
klein meertje (De Wijde) en een eendenkooi.
De
Muntendammer of Zuidbroekster venen strekten zich uit tot aan Bareveld. Het
kerspel Zuidbroek verkocht dit gebied in 1647 aan Adriaan Geerts Wildervank,
die als een soort projectontwikkelaar optrad. Hij begon nog hetzelfde jaar met
de aanleg van het Oosterdiep naar Veendam. De schepen moesten nogal een omweg
maken om in de nieuwe veenkolonie te komen. Daarom werd in 1671 het Westerdiep
doorgetrokken tot vlakbij Muntendam, waarna de monding van het Oosterdiep hier
werd afgedamd. Twee stel sluisdeuren aan het Oude Verlaat zorgden dat het water
niet zomaar wegstroomde.
Het
meeste verkeer vond toentertijd nog over het water plaats. Dwarsverbindingen
waren er niet. Langs de kanalen ontstond zodoende allerlei nijverheid. Een
korenmolen stond al de zeventiende eeuw aan het Muntendammerdiep. In de
negentiende eeuw waren er onder andere twee steenfabrieken, een kalkbranderij,
een scheepswerf en een houtzaagmolen langs het water te vinden. Verder vertrok
er vanuit Muntendam een schip naar Groenland om op walvissen te jagen. Niet
alleen aan het Oude Verlaat, ook langs de Hellingwal stond een hele rij huizen.
Muntendam
vormde zodoende de toegangspoort tot Veendam. Niet alleen het verkeer over
water, ook al het wegtransport liep door het dorp. Het trekpad van
Tussenklappen kwam via het Loeg en de Kerkstraat uit op Middenweg, die werd verbreed
tot een wagenweg. Aan het Loeg en in de Kerkstraat verschenen de eerste
middenstandswoningen. Het Loeg ontwikkelde zich tot een echte dorpsstraat met
deftige burgerhuizen. Hier waren ook de school (Het Loeg 21) en het eerste
gemeentehuis (nr. 66) te vinden. Vroeger sprak men van het Loug: een oud
woord voor dorp.
De
verbinding naar de stad liet nog wel veel te wensen over. Nog in 1652 liep er
uitsluitend een Winter Slede baan naar Sappemeer. Pas toen de ontginning
van Tripscompagnie voortgang nam, ontstond er een vaste verbinding via de
Middenweg. Het voetpad langs de Bovenweg werd doorgetrokken naar Veendam.
Tientallen
arbeidersgezinnen vonden de kost in de turfgraverijen. Het aantal
arbeiderswoningen groeide dan ook gestaag. Een kaart uit 1725 laat al enkele
huizen ten noorden van de hervormde kerk zien. Vlakbij lag een zandwinning. Ook
de Kerkstraat, de Zuiderstraat en de Kromme Elleboog zullen al vroegtijdig
zijn ontstaan. Later kwamen daar nog de Smidslaan en de Pottenbakkerslaan bij.
Dit gebied kwam bekend te staan als De Polder: misschien wel omdat
Muntendam midden tussen de veendijken lag.
Vanaf
het einde van de achttiende eeuw maakte Muntendam een sterke groei door. Het
dorp werd in 1820 een zelfstandige gemeente en kreeg in 1840-41 een eigen
hervormde kerk met een pastorie. Het rijkere Zuidbroek, waar welvarende boeren
en burgers de dienst uitmaakten, trok zijn handen ervan af. De Muntendammers
moesten voortaan zijn eigen boontjes doppen.
In
Muntendam heerste veel armoede en seizoenswerkloosheid. Het dorp werd een soort
arbeidsreservoir voor het Oldambt en de Veenkoloniën. In het voorjaar werkten
de gezinnen in het veen en bij de boeren, 's zomers trokken grote groepen
Muntendammers door de hele streek om de wieden en te oogsten, in de herfst
volgde dan nog de aardappeloogst. Anderen verdienden de kost met het
voorttrekken van schepen.
Als
bijverdiensten werden 's winters heidebezems, schrobbers en pijpenstokers gemaakt,
die in de verre omtrek werden uitgevent. Later volgde de handel in
sinaasappels, citroenen en bokking. Ook lompen en oudijzer, textiel en
snuisterijen waren geliefde handelswaar. Eerst liepen de venters vooral met
kruiwagens, manden en draagkorven. Daarna kwamen de hondenkarren in de mode,
waarvan er rond 1900 maar liefst 200 waren. De Muntendammers kwamen bekend te
staan als handige kooplui. Ze moesten ook wel gewiekst zijn, want de
gemeentelijke armenkas was niet ruim bedeeld. De uitkeringen waren laag. De
allerarmsten moesten soms bedelend aan de kost komen.
Veel
gezinnen woonden in armoedige huisjes of zelfs in plaggenhutten, die op het
veen kwamen te staan. In het Rottenveen (bij het Poeltje) en Luppenveen (bij de
Nieuweweg), in de Ruitershorn en op het Veen (omgeving Tolweg) verrezen
tientallen armoedige keuterboerderijtjes. Centraal in het dorp lag de Polder
met zo'n 200 arbeiderswoningen.
Ten
gevolge van de schrijnende armoede namen alcoholisme, gewelddadigheid en
kleine criminaliteit sterk toe. Vooral de groepen zogenaamde nachtbidders, die
onder dreiging van brandstichting en geweld geld en levensmiddelen eisten,
deden vaak van zich spreken. De plaatselijke burgerij stelde zich over het
algemeen toegefelijk op, om geen last te krijgen van eventuele wraakacties. In
de omliggende dorpen werden de arme Muntendammers vaak met minachting
behandeld.
Door
de sociale strijd en de opkomst van de verzorgingsstaat ging het de meeste
Muntendammers langzamerhand beter. Vanaf 1919 hadden de socialisten de
meerderheid in de gemeenteraad. De koopkracht van de bevolking nam langzaam
toe. Aan de Kerkstraat werden in de jaren twintig grote winkels en
middenstandspanden gebouwd, die getuigden van de toenemende welvaart. Vooral
de groothandelaren en grossiers, die de venters van handelswaar voorzagen,
profiteerden daarvan. Succesvolle kooplui en ambachtslieden bouwden een woning
aan de Nieuweweg. Door de komst van fietsen, bakfietsen en auto's konden ze
steeds grotere afstanden afleggen. Uit de kleinhandel ontwikkelden zich enkele
succesvolle handelsondernemingen, die heel Nederland doorkruisten. Aan de Wijde
Blik verrezen de eerste sociale huurwoningen. De werkloosheid in de jaren
dertig betekende weliswaar een terugval in de vroegere armoede. Maar vanaf het
midden van de jaren vijftig ging het opwaarts.
Het
aantal venters liep snel terug. De meeste jongeren zochten liever werk in de
Veendammer industrie of in het bouwbedrijf. De gemeenschapszin bleef echter
groot. "Velen van degenen, die thans in auto's rijden, hebben in hun jonge
jaren nog op het aardappelveld gerooid en zijn vroeger ook met honden-kar of
bakfiets er op uit getrokken", lezen we in 1952: "Men zou zich
schamen, wanneer men zich van de arbeiders en kleine venters zou
distanciëren." Het gevoel van achterstelling speelde daarbij de Muntendammers
steeds weer parten.
Het
grootste deel van de arbeiderswoningen maakte in de jaren vijftig en zestig
plaats voor nieuwbouwwijken. Vooral de sloop van de Polder maakte veel emoties
los. Het was voor veel Muntendammers alsof het hart uit hun dorp werd gesneden.
De nieuwbouwplannen sneden de band, die het dorp met het verleden had,
rigoureus af, stelde dorpshistoricus Frits Bos later vast. In de jaren zeventig
en tachtig moesten ook veel verouderde middenstandswoningen en boerderijtjes
eraan geloven. Er volgden nieuwbouwplannen ten noorden van de Kerkstraat en in
de Ruitershorn. Moderne koopwoningen kwamen de in Biefkestreek, in Ruitershorn
en op De Bouwte te staan. De straatnamen weerspiegelden de nieuwe tijd:
burgemeesters, staatslieden en bekende dorpsgenoten gaven hun naam aan de
eerste nieuwbouwbuurten. Later koos men voor meer historische namen als Kleine
Venne, Het Voorste Streekje, De Muntelaan en Driemolenslaan, maar in het plan
Westerbouwte koos men voor straatnamen zonder een historische achtergrond.
Als
nieuwe gemeenschapsvoorzieningen ontstonden dorpshuis De Menterne, het
overdekte D.G. van den Noortbad, het sportcomplex Ruiterhorn, de sportvelden
en de Heemtuin. Het gemeentehuis, dat sinds 1886 aan de Kerkstraat was
gevestigd, werd in 1918 vervangen door een nieuw raadhuis in
neo-renaissancestijl. Het gemeentehuis verhuisde in 1956 naar de Middenweg, om
in 1992 te verkassen naar de huidige locatie. De openbare school, die sinds
1881 aan het begin van de Bovenweg was gevestigd, werd in 1963 vervangen door
de Europaschool. In 1974 kwam er een tweede school bij in Ruitershorn: de
Burgemeester Verkruissenschool. Aan de Middenweg werd in 1922 een christelijke
school geopend. De verkeerssituatie veranderde grondig door de aanleg van de
Oosterweg in de jaren zeventig. Het historische Muntendam is door dit alles
grotendeels verdwenen.
We
starten bij de brug oftewel 'De Schaive Klabbe'. Aan het Meedenerdiep staat
een monumentale steenfabriek uit 1887. Vanaf de brug lopen we de richting van
het nieuwe gemeentehuis. Het Loeg was vroeger de woonbuurt voor de welgestelde
Muntendammers. Op nr. 21 de voormalige lagere school uit 1825. U kunt even
doorlopen tot aan de Nieuweweg, waar zich rond 1900 veel ambachtslieden en kooplui
vestigden. Net om de hoek bevindt zich de voormalige hervormde evangelisatie
uit 1922. Hier staat ook het beeld van het sinaasappelvrouwtje: een eerbetoon
aan al die Muntendammers die vroeger moesten ploeteren om hun gezinnen te eten
te kunnen geven.
Halverwege
het Loeg kunt u vervolgens via de Esperantolaan de zij-ingang de
begraafplaats bereiken. De rand van de zandhoogte waarop Muntendam is gebouwd,
is hier goed te zien. Aan de westzijde van de kerk (1841) ligt de voormalige
armenbegraafplaats, aan de oostzijde de graven van de welgestelden.
We
lopen verder door de Kerkstraat, waar tussen 1920 en 1940 moderne
middenstandswoningen verrezen. Het voormalige brandspuithuisje is beschilderd
met historische afbeeldingen. Het raadhuis dateert van 1918. Aan de overzijde
lag vroeger de woonbuurt de 'Polder', die in de jaren 1950 werd afgebroken.
Deze arbeidersbuurt vormde het hart van het oude Muntendam.
Het
verlengde van de Kerkstraat is grotendeels vernieuwd. De school met de bijbel
dateert van 1922. De baptistenkerk uit 1898 en 1915 is nog aanwezig. De
baptistengemeente heeft altijd veel gedaan om het toenmalige drankprobleem te
bestrijden. We lopen verder tot de Hellingwal. Het gebouw van het vroegere
stoomgemaal is een beschermd monument. Hier begint ook het dijkje (de Bredeweg)
waaraan Muntendam zijn naam ontleend.
U
kunt dan terugkeren naar de Kerkstraat of verder lopen langs het Oosterdiep in
de richting van het Oude Verlaat. Van hieruit hebt u een mooie blik op het
natuurgebied De Wiede. De Wijde Blik is een kenmerkend complex van
woningwetwoningen, gebouwd in de jaren na 1920. Via de Singelweg en de
Bovendwarsweg kunt u vervolgens de Bovenweg bereiken. Hier staan nog enkele
oude boerderijtjes. Let ook op de prachtige oude leilinden, die de plaats van
vroegere woningen aangeven. Via de slingerende Bovenweg komt u weer bij het
nieuwe gemeentehuis uit 1991. In het nostalgisch beschilderde Dorpshuis De Menterne
(1972) bent u altijd welkom voor een kopje koffie.
Tenslotte
is een bezoek aan de Heemtuin aan de Nieuweweg zeker de moeite waard. Hier vind
u verschillende biotopen (bos, vijver, grasland, rotsen, duinen), een biologische
tuin, een kruidentuin, een bijenstal en een ecologisch vormgegeven
bezoekerscentrum, waar allerlei informatie is te krijgen. Ook kunt u hier een
consumptie gebruiken.
Otto Knottnerus
© Historische Kring Menterwolde
2002