De onbetaalde rekening
Een tekst van Claus Harms,
geschreven in het jaar 1814
Zuidbroek, voorjaar 2002
De
Duitse predikant Claus Harms schreef in 1814 over de misstanden in zijn
geboortestreek:
“De
rust is weliswaar weergekeerd, maar de gemeenschap is er slecht aan toe. De
rekeningen komen nog: dat ze betaald moeten worden, spreekt vanzelf. Maar er is
meer: de zwendel dat slechte mensen ongestraft denken te kunnen plegen, de
bedriegerijen die sluwe geesten hebben uitgedacht, de snode plannetjes die
telkens weer worden uitgebroed. Er zijn nu eenmaal mensen die graag vissen in
troebel water, die hun medemensen bestelen als ze kwetsbaar zijn, die er
gebruik van maken dat hun dorpsgenoten nog altijd bang zijn. Zij gedragen zich
als wolven in schaapskleren.
Rotte
plekken zijn er genoeg in onze gemeenschap. We willen er wat aan doen, maar
anderen zijn bezig alles weer kapot te maken. Willen ze ons de oorlog
verklaren? Ze kunnen het krijgen zoals ze het willen hebben.
Wie
zijn die vijanden van de gemeenschap? Het gaat om drie groepen: de mensen die
met hun vingers aan zaken zitten die van ons allemaal zijn, de mensen die zich
onttrekken aan hun verantwoordelijkheid voor de gemeenschap, en de mensen die
een oogje toeknijpen bij alles wat ze zien en horen.
Allereerst
de mensen die niet van het gemeenschapsbezit kunnen afblijven. Iedereen moet op
zijn manier de kost kunnen verdienen. Maar wie de gemeenschap ergens mee
opscheept om er zelf aan te kunnen verdienen, wie zijn beloning ten onrechte
opdrijft, zodat hij er drie of vier keer zoveel aan overhoudt als de bedoeling
was en zich daar ook niet voor schaamt, wie betaling vraagt voor werk dat hij
niet zelf heeft verricht, wie zich, zonder zich om de slachtoffers te
bekommeren, uit hebzucht toe-eigent wat niet van hem is, wie excuses bedenkt
als anderen toekijken (maar onmiddellijk doorgaat zodra men een andere kant
opkijkt), wie het bezwaarmakers zo moeilijk maakt dat ze wel moeten verliezen,
wie het resultaat van dit alles te koop aanbiedt aan de meestbiedende en
diegene voortrekt die er gunsten en giften tegenover stelt: wie dat doet,
noemen we geheel terecht een vijand van de gemeenschap.
Dan
de mensen die zich onttrekken aan hun verantwoordelijkheid voor de gemeenschap.
Wie bij die gemeenschap wil horen, zou toch op zijn minst naar eer en vermogen
daaraan bij moeten dragen. Mensen kunnen soms allerlei excuses hebben om eerst
aan zichzelf te denken. Maar als het er echt op aan komt, moeten we ons wel
afvragen of het terecht is dat anderen voor ons de kastanjes uit het vuur
halen. Kunnen we met goed fatsoen anderen laten aanmodderen, als we weten dat
we kunnen helpen? Hebben wij zulke schone handen, dat we ze niet uit de mouwen
hoeven steken? Hebben wij er zo hard voor gewerkt, hebben wij zo veel
meegemaakt, dat wij nu liever anderen met de lasten opzadelen? Als we dat doen,
maken we zelf een einde aan de gemeenschap.
En
tenslotte de mensen die een oogje toeknijpen als ze dit alles zien. Wij hebben volksvertegenwoordigers
gekozen die ervoor moeten waken dat niemand zijn vingers uitsteekt naar de
publieke zaak, die ervoor moeten zorgen dat iedereen zijn eigen
verantwoordelijkheid neemt. Zij moeten de gemeenschap tegen kwalijke invloeden
verdedigen. Het zijn mensen uit ons midden: het zouden allemaal verstandige,
eerlijke en sociaal voelende mensen moeten zijn. Dat verwachten we tenminste
van ze. Maar de werkelijkheid is anders: soms lijkt het erop alsof ze die
eigenschappen juist missen. Als dit allemaal ontbreekt: het besef dat het
belang van de eigen bekendenkring niet voorop moet staan, de integere houding
die gesjoemel niet tolereert en bedrog niet achteraf goedkeurt, het inzicht in
het taalgebruik en de voorschriften van het openbaar bestuur, laat staan het
vermogen om opvattingen en plannen al vroegtijdig te onderkennen. Als dat
allemaal ontbreekt en als ze hun mond niet durven opendoen, maar ook niet het
fatsoen hebben hun zetel aan een ander te geven, als ze bang zijn voor mensen
die ietsje belangrijker zijn dan zij, als ze niet horen wat het publiek hun
over de misstanden wil vertellen, als ze het onrecht niet willen zien en niet
doorhebben wanneer er geld over de balk wordt gesmeten. Dan doen ze hun best
niets te hoeven zien: zij worden medeplichtig aan de plannen die de
tegenstanders van de gemeenschap hebben uitgedokterd.
Wat
helpt het dat de rust is weergekeerd, terwijl de vijanden van de gemeenschap
nog onder ons zijn? Er zal iets moeten gebeuren. De boosdoeners zijn bekend: we
hebben uiteengezet wat zij verkeerd doen. Iedereen kan vervolgens snel genoeg
uitvinden wie zij zijn, waarmee ze bezig zijn en hoe ze heten. Maar als we hen
willen bestrijden, moeten we ook weten welke middelen we hebben. Dat zijn er
drie: het goede voorbeeld, onze openhartige mening en de juridische procedures.
Allereerst
het goede voorbeeld. Kwaad leidt tot erger, maar ook wie goed doet, kan daarvan
de vruchten oogsten (ook al gaat dat soms wat minder snel). Wie links en rechts
slechte mensen om zich heen heeft, wie ziet hoe sommigen zichzelf verrijken te
koste van anderen, wie merkt hoe anderen zich aan hun plicht onttrekken, wie
hun stoere verhalen en excuses aanhoort, die loopt het gevaar aan zulke mensen
gelijk te worden. Maar ook het goede voorbeeld inspireert: laat anderen zien
dat je het goed bedoelt, dat je er zelf niet beter van wordt (of soms zelfs
slechter), dat je iets niet uit eigenbelang laat. Het zou er slecht met onze
gemeenschap voor staan, als geen mens meer iets voor een ander wilde doen.
In
de tweede plaats onze openhartige mening. Als onze tegenstanders ook maar een
greintje schaamte hebben overgehouden, zullen ze zich dit aantrekken. Waarom
doen ze zo stoer en brutaal? Omdat ze niet weten wat de mensen over hen zeggen,
omdat ze dagelijks te horen krijgen wat ze willen horen, omdat ze op een enkel
woord van kritiek zo fel reageren dat de spreker het onmiddellijk terugneemt.
Wees niet benauwd! Wie goed luistert, merkt dat ze bang zijn, ondanks hun grote
monden. Wie goed kijkt, merkt dat ze doen alsof ze er geen verstand van hebben,
omdat ze hun geheimen liever voor zich houden. Ze doen stiekem over zaken die
in werkelijkheid openbaar zijn. Wees daarom scheutig met je eigen mening en
merk hoe bang ze daarvoor zijn. Maar doe het goed: doe je mond niet alleen open
tegenover goede bekenden, waarvan je zeker weet dat die niets doorvertellen.
Spreek de daders niet onder vier ogen aan, maar doe dat met zoveel mogelijk
getuigen, zodat de aangesprokene zichzelf belachelijk maakt als hij het later
weer ontkent. Doe het goed: niet af en toe, ieder jaar weer, zodat de wonden
telkens weer kunnen helen. Maar steeds als daarvoor een aanleiding is, zodat
het geweten van de aangesprokenen gaat werken. En heb niet al te gauw
medelijden: de slachtoffers verdienen meer medelijden dan de daders.
Het
derde middel waarmee we de vijanden van de gemeenschap kunnen bestrijden, zijn
de juridische procedures. Het recht staat voor iedereen open. Valt het iemand
zwaar zijn klacht aanhangig te maken, geef dan steun aan hem of haar. En hou
vol, ook wanneer de zaak door slimmigheidjes of vriendjespolitiek op de lange
baan dreigt te worden geschoven. Uiteindelijk zal het recht toch zegevieren.”
Naar:
Claus Harms, Der Krieg nach dem Kriege oder Die Bekämpfung einheimischer
Landesfeinde (Heide 1814).