14. Herbedijking

De herbedijking van het verloren gebied begon al snel. De dijken langs de Eems, die drie maal landinwaarts werden verplaatst, had men in 1527 hersteld. In 1525 werd een nieuwe zomerdijken van Fiemel naar Zwaag gelegd en vier jaar later ook van Fiemel naar Reide. Bij Wagenborgen was al in 1519 sprake van nieuw aangeslibt land. In de oostelijke Dollardboezem begon de bedijking vermoedelijk al vóór 1520 bij Dünebroek, Hamdijk en Blijham. Omstreeks dezelfde tijd werden ook de Veenhuizen, Finsterwolder- en Beertsterhamrik aan de invloed van de zee onttrokken. Ten tijde van de aanleg van Winschoterzijl (1562) waren de bestaande kwelders al grotendeels bedijkt en begon men langzamerhand ook nieuw aangeslibt land te herwinnen. Rengers: “tusschen Wijnschoten und Westerwoldingelant dat nu oock alles is to kleijlande geworden”. pipo Aan de Oost-Friese kant volstond men echter met defensieve maatregelen zoals de aanleg van de Sanddeich bij Bunderhee (1545) en de herbedijking van Bunderhammrich (vóór 1573).[1]

pipo hamrik

In de westelijke helft van de Dollard werd in 1542 (dan wel 1545 of 1548, zoals Van der Meersch noteerde) een zomerdijk van 1.20 m aangelegd die grote delen van het verdronken cultuurland aan de invloed van de zee onttrok. Vermoedelijk gaat dit om de vroegere dijk waarop nu de dorpen Nieuw-Scheemda, ‘t Waar en Nieuwolda gelegen zijn. Het polderreglement werd ondertekend door vertegenwoordigers van Midwolda, Scheemda, Eexta en Noordbroek. Met sprak af dat “alle olde wateryngen” zouden worden uitgediept, met name te Noordbroekster- en Scheemderhamrik, terwijl er drie uitwateringssloten zouden worden aangelegd te Oostwolderhamrik, Scheemderham­rik en onder Wagenborgen.

Dit poldercontract werd vernieuwd in 1563 en 1573, toen de dijken ruim twee jaar na de allerheili­genvloed van 1570 nog niet hersteld waren. Vertegenwoordigers van de verschillende dorpen riepen nu de hulp van de stad in, “dewijlen sich de vrunde anders neet vordragen noch malckander gehoerich wesen konden”. Uiteindelijk wisten ze het karwei echter zelf te klaren. De kade werd uitgebouwd tot een echte zeedijk, zodat Johan Rengers van Ten Post in 1574 kon schrijven dat “dat hamrick achter Wagenborg so gewaldig is van den Oldampsters bedijket”.[2] ook tussen noordbroek en sidebure “angeslagen landen”

Hoe zich de verschillende dijken tot elkaar verhielden is vooralsnog onduidelijk. De Oudedijkster­weg onder Noord- en Zuidbroek diende vermoedelijk al eerder als zeedijk, en ook de Rechtewal te Noordbroeksterhamrik (genoemd in 1554) fungeerde mogelijk als zodanig.[3] De laatste ver­springt tenminste halverwege, hetgeen de plaats van een vroegere dijkoprit verraadt. Mogelijk heeft men hiervoor de oude rivierdijk van de Ae weer opgekalefaterd. De Smet en Engelen vond bovendien op bodemkaarten en luchtfoto’s meerdere dijktracés die uit het begin van de zestiende eeuw moeten stammen. In Zuidbroek was in 1566 bijvoorbeeld sprake van een buitendijks eiland “buten den sandtwech daer nu de dijck up was settet, gheheten Duirkeweer”. De dijk die hier bedoeld wordt, was misschien de latere Hondelaan die hier aansloot op de Galgeweg.[4] ***Ook onder Muntendam in 1527 plannen voor bedijking van het zogenaamde Graffter veen bij de Edeweg. Onder Noordbroeksterhamrik 1548 oud en nieuw land, dat verder aanslibt. Zo ook onder Zuidbroek “dit landt begundt anthoslaen”. Herenkuinder is oud Gockingabezit pipo

De Weerdijk bij Wagenborgen werd mogelijk in 1554 als zeedijk aangelegd. Delen van het gebied ten noorden van de Dollarddijk bij Nieuwolda werden daarentegen — vermoedelijk wegens overlast van binnenwater — nog rond 1600 als buitendijks betiteld. Voor de afwatering maakte men hier gebruik van afzonderlijke sluisjes in de Dollarddijk, zoals de Nijezijl te Nieuwolda-Oost. Scheem­derzwaag en Eexterhamrik schijnen al in 1542 zomerdijken langs de Oude Ae (de Noorder- en Suyderste mensse) te hebben gehad, terwijl ook de Zijdwending te Scheemderzwaag als kade zal hebben gefungeerd, waarlangs de Noordbroekster Oude Geut misschien zijn afwatering had. Het onderhoud van deze weg was ook later nog een zaak van de kerspelen Noordbroek, Scheemda en Eexta samen. Diepe kolken in het dijktracé tussen Zuidbroek en Eexta laten zien dat hier omstreeks 1545 eveneens een zeedijk is aangelegd. Plannen voor een volgende bedijking bij Eexta bestonden in elk geval in 1593. Door de oorlogssituatie kreeg de zee bij Wagenborgen echter weer jarenlang vrij spel.

Pas met de aanleg van een stevige zeedijk over de jongste kwelders tussen Scheemda en Nieuwolda in 1597 en het graven van het Termunter Zijldiep in 1601 ontstond een nieuwe situatie: een situatie die ons bekender overkomt en minder te gissen overlaat.

De reconstructie van het middeleeuwse landschap rond de Dollard biedt heel wat hoofdbrekens. Er dient nog veel archiefonderzoek te gebeuren, terwijl ook archeologie en bodemkunde verder aan onze kennis zouden kunnen bijdragen. Niettemin is er al meer bekend dan menigeen denkt.

© Otto S. Knottnerus

Zuidbroek, augustus 2003.

 

Het citeren van dit artikel is uitsluitend toegestaan

met vermelding van de bron.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Noten hoofdstuk 14



[1]Pastor Oldeborch van Bunde spreekt in 1573 voor het eerst over de “nye Hammericks luden”. Volgens een belastingregister uit 1583 woonden hier inmiddels 36 gezinnen.

[2]Zie met name Diarium Alting, 244-248. Mijn uiteenzetting in Tussen Zieldaip en ‘t Grootmoar moet op dit punt worden herzien.

[3]Groenendijk (1991) vond aan de oostzijde van de Oudedijk bij Zuidbroek een paalzetting van elzenstammetjes, die mogelijk op het bestaan van een beschoeiing wijst. C14-datering heeft aangetoond dat deze paalzetting niet ouder was dan het begin van de zestiende eeuw (± 290 BP). Vriendelijke mededeling van dr. H.A. Groenendijk.

[4]Vermoedelijk betreft dit een zandopduiking bij Krommerakken, die in het verlengde van de opstrekkende verkaveling van Duurkenakker ligt.