8. Menterne en Menterwolde

Twaa;fde-eeuwse basiliek van Midwolda, gesloopt 1738.

Twaalfde-eeuwse basiliek van Midwolda,

gesloopt in de eerste helft van de achttiende

eeuw. Naast de kerk de boerderij Nijenhuis,

vermoedelijk een voormalig kloostervoorwerk.

De afbeelding dateert uit het midden van de

zeventiende eeuw.

Al met al mogen we veronderstellen dat de ontginning van het latere Dollardgebied in de tiende eeuw is begonnen. Rond 1200 was het gebied al grotendeels in cultuur gebracht. De kust en de rivieroevers werden beschermd door lage dijken en monding van de belangrijkste waterlopen waren voorzien van eenvoudige sluisjes met kleppen die het vloedwater buitenhielden. Zo lagen er volgens overleveringen bij Oterdum drie van zulke sluisjes naast elkaar op een rij, bij Termunten vier of vijf en bij Reide waren zelfs zeven sluizen nodig om de Ee te overspannen. Delfzijl had drie sluizen, die tegelijkertijd werden gebruikt.

Getuigenverslagen of documenten uit de tijd van de ontginningen kennen we niet. De kroniek van het klooster Wittewie­rum uit de dertiende eeuw noemt deze streek slechts zijdelings. In de regionale geschiedschrijving wordt wel eens verwezen naar de kroniek van abt Eiltatus van het klooster Menterwolde. Maar dit is een geschrift dat pas in 1913 met veel fantasie door S. Koldijk op papier is gezet.

Wel weten we dat er in het Oldambt toen al onderscheid werd gemaakt tussen de streek rond Termunten (Menterne) en het achterliggende Menterwolde oftewel Mentra Waldmon­nans, de streek van de Termunter woldlieden. Emo van Wittewierum vermeldt in elk geval dat er in 1202 een strijd was tussen de bewoners van de kleistreek en de Woldjers. Dit zal ongetwijfeld hebben samengehangen met de ontwatering van het achterland. pipo Oldambt is afgesplitst, volgens Halbertsma van Eemsgo.

Bij het voltooien van de waterstaatswerken heeft het klooster Woldkamp (Campus Sylvae) bij Nieuwolda — dat ook als Montrevalt werd aangeduid — vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld. Dit klooster werd naar verluidt in 1220 gesticht op hetzelfde landgoed waarop ook de basiliek van Midwolda was verrezen. Deze imposante dorpskerk met zijn vier torens — in de volksmond  viertoornde kercke — fungeerde als een centrum voor de hele streek. Hier werden de rechtsprekende vergaderingen gehouden, hier werd in 1471 ook het vernieuwde landrecht vastgesteld. De pastoors waren aanzienlijke heerschappen uit bekende families, zoals een zekere Dacho — vermoedelijk een lid van de familie Huninga (Tiacko) — die in 1425 werd benoemd tot proost van Loppersum. Uit Midwolda stamt tevens het oudste gedateerde boekfragment van Nederland. Het gaat om een stukje uit een psalmboek, gedateerd 1318 en geschreven door Wilbrandus de Middewalda. Ook hij stamde vermoedelijk uit een adelijke familie, namelijk de Wibrenda-mannen van Menterwolde.

Het nabijgele­gen klooster, dat in 1247 tot de orde der cisterciënsers toetrad, was echter geen lang leven beschoren: de nonnen werden wegens nauwe betrekkingen met de monniken overgeplaatst naar Midwolda, de monniken ontruimden het klooster­terrein in 1299 en verhuisden naar het Sint Benedictusklooster te Termunten, dat vermoedelijk al zo’n veertig jaar eerder was gesticht. Waarom het klooster werd opgeheven, is niet helemaal duidelijk, waarschijnlijk had men te kampen met wateroverlast. De eerste abt van het nieuwe klooster Termunten, dat bekend kwam te staan onder de naam Grijzemonniken, was de bovengenoemde Eltatus. Hij werd bijgestaan door broeder Eppo van Menterwolde, wellicht een telg uit de familie Eppenga.

De abt van het Grijzemonnikenklooster kreeg vervolgens de leiding van het Termunter Zijlvest, terwijl het kloosterbezit zich concentreerde op plaatsen die van belang waren voor de waterstaat. Voor het Reiderland had het premonstratenserklooster van Palmar een vergelijkbare functie. De rechtdagen vonden op de Reiderzijlen plaats, of ook wel in een van de nabijgelegen kloosters Ooster­reide en Palmar. pipo uithoven

Een goede afwatering was van levensbelang voor de laag gelegen dorpen in het binnenland. Misschien had ook de strijd tussen de Folkringers en Gardringers van Menterne, waarvan de kroniek van Wittewierum in 1276 melding maakt, met zulke problemen te maken. In het Wold-Oldambt, met name in Noordbroek en omgeving, had men enkele jaren daarvoor te kampen met ernstige wateroverlast. Bij de familie van de Gardringers kunnen we denken aan de Gaddingehorn, zoals de verdronken dijkstreek bij Termunten later bekend stond, terwijl de naam Folkringers verband kan houden met een in 1391 genoemde Folckerdewal in het veengebied. Een aanzienlijke familie uit Midwolda noemde zich Folpetra (= de mannen van Folcbert). De belangen van de kustbewoners en die van de kolonisten in het binnenland zullen zeker niet altijd parallel hebben gelopen. Een niet meer aanwezige schildering in de dom te Münster vermeldt overigens de naam Smalagonia oftewel ‘het kleine district’, waarmee mogelijk het Oldambt is bedoeld.

De kolonisten kwamen overwegend uit de Friese kuststreken. Hun aanwezigheid moet de oorspron­kelijke bevolking van het achterland al snel overvleugeld hebben. De hele streek van Westerlee tot Bellingwolde werd uiteindelijk bij het Reiderland gerekend, terwijl de naam Vriescheloo de aanwezigheid van Friese kolonisten in Westerwolde doet vermoeden. Wellicht waren het zelfs de Addinga’s te Wedde, die zichzelf hoofdelingen in het Reiderland noemden, wier voorouders leiding aan de kolonisatie hebben gegeven. Bij Nieuweschans zijn in 1999 twee steenhuizen van het verdronken dorp Houwingaham opgegraven. De dorpsheer Nonna Uwinga was in 1325 één van de leidende mensen in het Reiderland; misschien heeft het dorp zijn naam te danken aan deze familie (*Uwinga-ham). Soortgelijke steenhuizen werden onder andere blootgelegd in Zuidbroek, Midwolda, Winschoten, Vriescheloo, Bellingwolde en Wymeer. Alleen al in het Oldambt zijn ongeveer honderd steenhuizen gelokaliseerd. Belangrijke borgen die ook een militaire betekenis hadden, waren te vinden in Zuidbroek, Lutke-Termunten, Reide, Nesserland, Wilgum, Berum, Ockeweer, Wynham en Wynedaham. Zij werden bewoond door de leden van de belangrijkste families, zoals Eppenga, Haykinga, Herwarda, Imeckna, Walberta en Wibrenda. In de veertiende eeuw duiken daarnaast nog andere namen op, bijvoorbeeld Gockinga, Houwerda, Huninga, Memminga, Nonninga, Popinga, Rewinga, Sanninge, Sibinga, Synada, Tiadekena, Tiddinga en Wynelde. De leden van deze families waren vaak onderling verwant en hun voorouders maakten hier ongetwijfeld al eeuwenlang de dienst uit.

…pipo

In Westerwolde bezat de bisschop uitsluitend wereldlijke macht, die omstreeks 1370 in handen kwam van de familie Addinga. Maar eveneens vanuit Oost-Friesland lieten zijn medestan­ders hun invloed gelden. Zo beweerden de nakomelingen van Hiske Abdena, de proost van Emden, klaarblijkelijk dat zij bepaalde rechten konden laten gelden op de kerk van Midwolda. Het verhaal ging tenminste dat Hiske’s dochter Reinste, gehuwd met Hayo Addinga, het kerkgebouw in 1411 op haar eigen kosten had laten voorzien van vier slanke torens. De torens waren weliswaar aanmerke­lijk ouder, maar het verhaal diende — zoals we zullen zien — waarschijnlijk om oudere aanspraken te staven. De Addinga’s erfden op hun beurt wellicht de bisschoppelijke rechten in Oosterreide. Nog in 1470 bezaten ze hier landerijen die oorspronkelijk bij de borg hoorden.

pipo corvey vier kerken, bhv onstwedde, 1474 naar addinga; voogdij winschoten

Naar het volgende hoofdstuk

Terug naar de inhoudsopgave

 

© Otto S. Knottnerus

 

 

Noten hoofdstuk 8